Tot aan de 41ste Molenmarkt op 14 september schrijft oud molenaar Hans Dobbe iedere week een verhaal over een van de vele molens, die ooit in Wageningen werkten en een levendig panorama vormden in onze stad. Schilderachtig mooi en voor velen nog totaal onbekend tot nu toe, wordt er een overzicht gegeven.
Op de oliemolen na waren alle rosmolens in de stad grutmolens of grutterijen. In de grutmolen werd vooral boekweit in stukjes gebroken in allerlei groftes. De winkel, die erbij hoorde werd wel de grutterij genoemd. Hier werden de grutterswaren verkocht, de boekweitgrutten en de gort, beiden volksvoedsel. Ook droogwaren als erwten en bonen, zaden, plus meel natuurlijk en vogelzaad. De grutmolenaar werd ook wel gorter of gortmolenaar genoemd. De familienamen Gorter, De Gruyter, Grutterink stammen van dit beroep af.
Boekweit is geen graan maar valt onder de duizendknoopfamilie (fagopyrum esculentum).
Dit gewas maakte vanaf ca 1400 zijn opmars en werd verbouwd op lichte schrale zandgronden in het oosten van het land. Boekweit vraagt weinig mest en groeit snel. Vooral als de graanprijzen stegen in de 16e eeuw en aan het eind van de 18e en begin 19e eeuw verbouwde men meer boekweit. Dat is ook precies de tijd dat we de vele grutterijen vinden in Wageningen.
Boekweit at men in koeken, boekweitpap, boekweitgrutten met stroop. In Gelderland werd in 1812 per persoon p/jaar bijna 40 kg boekweit gegeten. In het najaar werd met de slacht natuurlijk ook veel boekweitmeel gebruikt voor de balkebrij en in de worst. De concurrent van de boekweit werd in de tweede helft van de 19e eeuw de komst van de aardappel, die zich snel verbreidde door de veel hogere opbrengst. De laatste eeuw is boekweit nog hoofdzakelijk gebruikt in nagerechten als poffertjes en pannenkoeken. In een grutmolen waren veel bewerkingen mogelijk. Het grote door een paard aangedreven kroonwiel liet meerdere schijflopen draaien door de kammen aan de buitenkant. Ook verschillende zeven en waaierkasten dmv snaaraandrijvingen. Eerst moesten de boekweitdoppen gezeefd worden om even groot te zijn om met het breken even grote grutten te krijgen. Voordat de boekweit gebroken werd, werd deze eerst geëest, dwz licht verwarmd, waardoor de dop er makkelijk afgaat. De eest werd verwarmd door een kachel die gestookt werd met boekweitdoppen. Met een builkast werd het meel eruit gezeefd. Kortom het werk in een grutmolen was een precies werk.